dinsdag 21 juli 2009

Park Gedachten.

Ik zit in het park met een boek op schoot. Het diner van Herman Koch. Goed boek hoor, daar niet van, maar mijn gedachten dwalen toch af, over het water, naar de andere kant van de singel. Ze dwalen recht op een ontzettend oude vrouw terecht. Niet een beetje oud, maar écht oud. Ik schat haar minstens 97. Met bochel en al. Ze heeft (natuurlijk) een lange beige regenjas aan en een doorzichtig plastic regenkapje op haar witte haar. Het loopt achter een rollator. Of liever, het strompelt achter een rollator, het hangt aan een rollator, het sleept zich achter de rollator aan. Voetje voor voetje, heel voorzichtig. Dan stopt ze abrupt. Even schiet de gedachte door mijn hoofd dat ze een hartaanval krijgt. Hoe kan het anders zijn dat ze zo snél stopt? Maar dan zie ik dat haar hand in de enorme zak van haar beige regenjas verdwijnt, en er na ongeveer een minuut zoeken weer uitkomt met een stoffen zakdoek erin. Ik vraag me af wat ze allemaal in die gigantische zak bewaart dat het zo lang duurde voor ze haar snotlap vond. Waarschijnlijk een foto van haar kleinkinderen en overleden echtgenoot, een paperclip (want kindje, je weet niet wanneer je zo'n paperclip eens nodig zou kunnen hebben), een kunstgebit, een heleboel losse 20 centjes, een hele verzameling theezakjes, omdat ze dan alleen maar een glaasje warm water hoeft te bestellen en dat is gratis, vooral als je zegt dat je van koud water maagklachten krijgt.
Er volgt een gesnuit en de zakdoek verdwijnt op een gegeven moment zelfs bijna helemaal in d'r neus, voordat hij weer verfrommeld in d'r zak gestopt wordt. Dan komt ze weer langzaam op gang en strompelt verder, kromgebogen, voetje voor voetje, en na ongeveer een kwartier is ze de hoek om. Het raakt mij dat mensen zo op kunnen gaan in iets doodnormaals als je neus snuiten. Voor iemand van haar leeftijd gaat alles traag en moeizaam. Ik kan me dat als vijftienjarige onmogelijk voorstellen.
Oude mensen krimpen soms zo danig in dat ze na een tijdje gereduceerd zijn tot niets meer dan een strompelend, onherkenbaar figuurtje en net zo verfrommeld zijn als de stoffen zakdoek die ze in de zak van hun beige regenjas hebben zitten.
Het begint langzaam te druppelen uit een wolk die voor het zonnetje is geschoven. Ik begeef mij naar huis.

De Trein 2

De buik heeft dus zuchtend en steunend naast mij plaats genomen en bekijkt me nu met een gezicht alsof hij op het punt staat in huilen uit te barsten. Ben ik zó lelijk?
Hij rochelt, en begint zijn verhaal.
'Ik zit dus bij mijn vrouw op de bank, en dan zegt ze ineens dat ze me nie meer hoef. Se segt, se segt: "Henk, ik hoef je nie meer, daaro is het gat van de deur en je heb 10 minuten om je reut bij mekaar te rapen."Dat segt se. Dus ik seg: "maar Liesje, wattisserdan?" Maar se geef geen antwoord en duwt me de trap op sofan, sofan, ga nou maar. so.' Het is even stil en ik kijk voor me uit. Welke gedachte heeft dit drankorgel er toe aangezet om een wildvreemd onschuldig meisje lastig te vallen met zijn levensverhaal? Aan de andere kant sta ik altijd open voor nieuwe ervaringen, dus ik besluit te luisteren. Ik kijk hem aan en zeg: 'Waarom heeft ze je het huis uit gezet?' De man krabt aan zijn stoppelige kin, met een tamelijk onthutste blik in zijn ogen. Dan mompelt hij: ''K heb geen idee. Werkelijk waar geen idee. foges mij von se 't niet leuk da'k soveel dronk.' Ik kan me er iets bij voorstellen moet ik zeggen. Het begint te regenen, dikke medogenloze druppels tegen de ruiten van de trein. De man kijkt somber uit het raam. 'Waar gaat U heen?'. Het duurt even voor er een reactie komt, een reactie die enkel bestaat uit een soort brom en een onverschillig shouderophalen. Een lotgenoot. Ook op weg naar ergens. Of nergens. Dan begint de man volledig onaangekondigd de snikken en te sniffen. Hij slaat een arm om mijn schouders en drukt me keihard tegen zich aan. Ik moet kokhalzen van de ranzige geur van verschraalde drank en zweet die om hem heen hangt. Ik klop hem een beetje onbeholpen op z'n massieve rug en zeg dingen als: 'ach meneer het komt allemaal wel goed.' Als hij is uitgesnottert kijkt hij me dankbaar aan en zegt hoezeer het hem spijt dat hij me hier mee lastig valt. 'Het geeft niet hoor, soms moeten dat soort dingen er gewoon even uit hè?' Er komt nog net geen ge-koesjiekoesjiekoesjie achter aan. Dan bedankt Henk me, staat op, en loopt weer naar zijn plaats. Het abrupte einde van ons bizarre gesprek schokt me een beetje en ik stap het volgende station uit. In de regen, sigaret tussen de vingers, op weg naar ergens.

maandag 13 juli 2009

De Trein

Ik staar in de richting waar de trein zo vandaan komt. De geur van drank, zweet en rook komt uit de stad waaien en dringt mijn neus binnen zonder te vragen. De man met de walrus snor die naast mij staat bromt zachtjes een liedje, en zijn reusachtige snor trilt mee. Het is half één 's nachts en ik ben op weg. Waarheen? Geen idee. Op weg. Weg. Weg van deze stad en haar stank, op naar ergens. Alleen dan moet de trein wel komen anders kan ik net zo goed weer naar huis gaan. De snor naast mij is opgehouden met brommen en tapt nu onrustig met zijn voet op de tegels van het perron. Ik steek een sigaret op en inhaleer diep. Gedachten vallen als licht flarden in mijn hoofd, en de zachte avond bries waait ze er weer uit. Het gevoel van vrijheid zit als een knoop van spanning in mijn buik. Dan komt de trein aanrollen vanuit het donker, ik trap mijn peuk uit en stap in, een giechel onderdrukkend. Ik sleep mijn tas achter me aan de trap op en loop en bijna lege coupé in. Er zitten maar drie mensen, een man met een dikke bierbuik en een blikje heineken in zijn hand, hij heeft zijn te lange vettige grijzende haar in een sliertige paardenstaart, welke over zijn met leer bedekte rug hangt. Hij kijkt me aan en boert achter zijn hand. Aan de andere kant van de coupé zit een vrouw van middelbare leeftijd met platina blond poedel haar, rode lippen die ze afkeurend tuit als ze me aankijkt, en lila oogschaduw. Ze richt haar gezicht weer naar het raam, ongetwijfeld om zichzelf te bestuderen want ramen van treinen weerspiegelen als het donker is buiten. Dan zit er nog een jongen met een new era pet, baardje, zwarte bril met dik montuur, leren jasje, skinny jeans, adidas sneakers. Ik besluit naast hem te gan zitten. Vandaag ben ik in een bui voor goede gesprekken met vreemde mensen die petjes en brillen dragen. Ik zet mijn tas voor me op de grond en glimlach naar hem. Hij glimlcht niet terug maar bekijkt me in alle ernst, trekt dan zijn iPod oortjes eruit, en vraagt: 'Waarom kom je naast me zitten?' Ik, totaal niet uit het veld geslagen, vertel hem nog steeds glimlachend de waarheid:' Ik had zin in een gesprek'. De jongen knikt en zegt:'Sorry, maar ik heb een lange werkdag achter de rug en ben niet echt in de stemming.' Hij doet zijn oortjes weer in en kijkt voor zich. Nu ben ik toch enigszins uit het veld geslagen. Dan sta ik op en loop naar de vrouw met het platina blonde haar en ga tegenover haar zitten. 'Bent U geïnteresseerd in een gesprek met mij?' Ze kijkt me aan met een afkeurende blik, waarvan je denkt:" Jeetje, dat is nog eens een afkeurende blik. "
Dus ik besluit ook maar mijn spiegelbeeld te bestuderen om tot de conclusie te komen dat ik een zwarte veeg op mijn wang heb. Ik haal 'm er zo gaat en zo kwaad als het gaat af met een beetje speeksel wat me op een van haar meest afkeurende blikken komt te staan. Ze tuit haar lippen en haar ene wenkbrauw schiet omhoog. Zo hoog dat ie bijna van d'r voorhoofd afglijd, in dr platina blonde poedel haar. Ik heb er een beetje genoeg van om zo aangekeken te worden, dus ik ga ergens anders zitten. In m'n eentje. Na een minuut of vijf komt de bierbuik wankelend omhoog en loopt op me af. Oh jeetje. Daar gaan we het krijgen. 'Heejuuuh... Maggik hier effe sitte?'. Ik produceer een geluidje wat nog het meest lijkt op een cavia die verkracht word, maar de man neemt vertwijfeld plaats. ' Ikkeh wou segge, ikkuuuh.. Ik ben eigenlijk ook beswel un beetje in de stemming vo-voor unnuuh.. unnuh gesprek.' Hmm... Als ik een sikje had gehad had het nu rond mijn vinger gedraaid. Dit kon nog wel eens interessant worden...